Er waren eens twee broers. De een heette Niksgek en de ander heette Allesgek. Ze woonden in hetzelfde dorp, maar zagen elkaar niet zo vaak.
Soms kwamen ze elkaar op straat tegen. Niksgek zwaaide dan uitgelaten naar Allesgek en rende met wijd open gesperde armen op hem af. Allesgek vond dat meestal maar raar – ook al was het zijn broer die op hem afkwam – en vluchtte dan snel een zijstraat of een winkel in. Niksgek keek dan even verbaasd voor zich uit, maar vond het eigenlijk ook niet zo gek dat Allesgek er vandoor ging. En zo gingen ze dan allebei weer hun eigen weg.
Soms zwaaiden ze van een afstandje. Als Niksgek er erg in had, hield hij zich een beetje in. Dan stak hij alleen zijn hand op en hield hij al zijn enthousiasme om Allesgek te zien binnen. En Allesgek zette zich er dan toe om zijn hand op te steken, hoe raar dat ook is, en op een goede dag perste hij er ook nog een glimlach uit.
Doodmoe waren ze altijd allebei na zo’n ontmoeting op afstand. En zelfs Niksgek dacht op een bepaald moment “dat is toch wel gek”. Allesgek dacht soms stilletjes bij zichzelf na over hoe het zou zijn als hij in ieder geval zijn broer zou kunnen ontmoeten zonder dat gek te vinden.
Jaren en jaren gingen voorbij. Soms dachten de broers ieder voor zich na hoe het zou zijn als ze elkaar nooit meer zouden zien. Maar zelfs Niksgek vond dat een gek idee en Allesgek vond het al helemaal een gek idee om geen broer te hebben. Als een soort magneet stootten ze elkaar af. Terwijl ze diep vanbinnen ook wel wisten dat een kleine draai ze juist dichter naar elkaar toe zou trekken.
Op een dag kwam er een koopman langs de deuren in het dorp. Eerst ging hij langs Allesgek. Die vond alle koopwaar uiteraard maar gek. Maar omdat hij het ook maar gek vond om niks te kopen, schafte hij wat spulletjes aan. Toen de koopman bij Niksgek aankwam zei hij “Hee, ik was net bij je broer. Jullie zijn allebei van de familie Gek toch?”.
Niksgek vertrok van kleur. Eerst werd hij helemaal wit, toen groen, toen een beetje paars en toen knalrood. En hij schreeuwde “Wij zijn helemaal niet gek! Niks is gek! Niemand is gek! Zeker mijn broer niet!”. De koopman schoot keihard in de lach en legde uit dat hij dacht dat hun achternaam “Gek” was. Maar Niksgek kon nog steeds niet horen wat de koopman bedoelde en hij schreeuwde er stevig op los tegen die arme man.
De hele straat kwam op het geschreeuw af en daarna kwam het hele dorp kijken wat die herrie was. Ook Allesgek kwam kijken wat er aan de hand was. En hij zag zijn broer tekeergaan tegen de koopman. Allesgek schaamde zich te pletter en wilde het liefst wegrennen. Tot de koopman naar hem wees en zei “Kijk daar, je broer, de andere van de familie Gek!”. Allesgek verschoot van kleur. Eerst werd hij wit, toen groen, toen een beetje paars en toen knalrood. “Ja en wat is daar het probleem van?!”, schreeuwde Allesgek. “Iedereen en alles is gek hoor, dat hoef je niet zo keihard over straat te schreeuwen!”. Met grote passen liep hij op de koopman af die ook nog steeds uitgefoeterd werd door Niksgek.
En zo stonden Allesgek en Niksgek gebroederlijk naast elkaar aan de koopman uit te leggen (nou ja, ze schreeuwden nog steeds) dat ze niet Gek waren. En hoe langer de koopman zijn best bleef doen om te zeggen dat hij het niet lelijk bedoeld had en dat hij alleen dacht dat dat hun achternaam was, hoe dichter de twee broers bij elkaar kwamen te staan. Uiteindelijk pakten ze elkaar vast en stonden ze schouder aan schouder met de armen om elkaar tegen de koopman te schreeuwen.
Tot ze zo uitgeput waren, dat ze niet meer konden schreeuwen en ze er even bij gingen zitten. “Hèhè, dat lucht op”, zeiden ze tegen elkaar. En ze moesten een beetje glimlachen. “Alsof ik gek zou zijn”, mompelde Niksgek voor zich uit. “Niks is gek, dus ik ook niet”. “Alsof ik gek ben”, mompelde Allesgek voor zich uit. “Alles is gek, dus wat is dan nog gek?”.
En zo zaten ze een poosje naast elkaar. De koopman, die nog steeds niet vertrokken was, gaf de beide broers een hand. “Sorry dat ik jullie zo kwaad gemaakt heb, dat was niet mijn bedoeling”. De broers waren te moe om op zijn woorden in te gaan en knikten alleen maar even naar de koopman, zodat hij weg zou gaan.
Toen stonden ze een voor een op. Gaven elkaar een hand en een schouderklop. “Wel gek dat we er zo boos om werden”, zei Allesgek. “Nou, ik vind dat niet zo gek hoor”, was het voorspelbare antwoord van zijn broer. Daarna liepen ze allebei terug naar hun eigen huis. Niksgek keek nog even om, om naar Allesgek te zwaaien en riep hard zijn naam. Maar Allesgek vond dat maar gek.