taal (de; v(m); meervoud: talen)
1 spraakklanken waarmee je je gedachten en gevoelens aan anderen kenbaar maakt
2 spraakklanken van een bep. gemeenschap: de Nederlandse taal; in alle talen zwijgen volstrekt zwijgen
3 dat wat iem. zegt, zijn woorden: taal noch teken geven niets van zich laten horen
4 (in het algemeen) middel om gedachten en gevoelens kenbaar te maken: gebarentaal, lichaamstaal
(Bron: Van Dale)