Al zolang als hij zich kan herinneren, loopt hij af en toe door deze straat. Niet vaak, misschien twee of drie keer per jaar. Een smalle straat, bijna een steegje, zo weinig licht valt er op de kleine steentjes waarmee de straat gelegd is. Alleen als de zon echt hoog staat, dan worden de mossige steentjes belicht en verwarmd. Auto’s rijden niet in dit straatje, misschien lopen en fietsen er soms wel mensen. Maar hier is hij nog nooit iemand tegengekomen.

Hij komt hier af en toe naartoe, omdat er een bijzondere gevel in dit straatje staat. Tussen alle kleine smalle huisjes is er een huis met een enorme voordeur. Het vierde huis heeft een deur die zo hoog en zo breed is, dat het misschien wel de grootste deur van dit land is. Al sinds hij klein was, is hij onder de indruk van die deur.

Naast de deur groeien een paar hoge stokrozen. Ze staan daar gewoon te bloeien en groeien zo hoog als ze kunnen. Ze passen prachtig bij de donkergroen geverfde deur. Niet zo mooi groen geverfd als de deftige oude huizen in oude binnensteden. Er zitten hier en daar grote beschadigingen in het verfwerk. Maar dat is natuurlijk logisch. Eigenlijk is het nog verwonderlijk dat de deur zo glanzend donkergroen is.

Toen hij groter werd, liep hij af en toe langs deze deur, overwoog om aan te kloppen en liep dan toch weer door. Hij weet nog precies wanneer hij daar stond voor die deur. Dat waren niet zomaar dagen, maar DE dagen van zijn leven. Oh jee, die dagen…hij denkt er liever niet aan terug. Is gewoon blij dat hij het toch gered heeft, niet omkijken, vooruitkijken!

Eigenlijk loopt hij alleen in dit straatje als hij verdrietig of vreselijk boos is. Misschien kan hij zich daarom ook geen zonnige momenten in dit straatje herinneren. Het is dan zwaar bewolkt in zijn hoofd en zijn lijf. En nu staat hij hier weer.

Gelukkig is het een zonnige dag en prikt er een beetje zon in zijn gezicht. Maar zijn lijf voelt zo moe, uitgeput. Bang voor wat er komen gaat. Deze keer gaat hij echt wel aankloppen op die grote deur, de man die erachter woont heeft hij nu echt nodig. Vlak voordat zijn hand de uitgesleten klopper op de deur vastpakt, flitst nog een gedachte door hem heen..  Zou hij misschien al zolang als hij zich kan herinneren aangetrokken worden door deze deur omdat op zijn levenspad dat moment, deze dag, altijd al neergelegd is…. of moet je zo niet denken?Even aarzelt hij; moet hij hier nu echt wel zijn?

De sierlijke letters op de deur, zeggen dat hij goed zit: De Olifantenslager

Hij laat de klopper beslist en stevig een paar keer op de deur slaan. Zo! Geen weg terug. En dan blijft het stil, er gebeurt lange tijd niks. Zou hij nog een keer aankloppen? Of liever weglopen? Dat kan nu nog…. Hij klopt nog maar eens aan, tenslotte staat hij hier niet voor niks.

Dan gaat de deur toch open. Een vriendelijk gerimpeld gezicht wordt om de deur gestoken. Felblauwe ogen, witte haren, rode wangen. Hij moet een beetje bukken om haar aan te kijken. “Ha! Daar ben je eindelijk! Ik loop niet meer zo snel, dus sorry dat je twee keer moest kloppen. Kom binnen!”

Hij loopt door de enorme deur naar binnen en stoot meteen zijn hoofd tegen het plafond van het kleine halletje dat daarachter verstopt zat. Een beetje gebogen loopt hij achter de dame aan, links en rechts van de gang zijn er lieflijk ingerichte kamertjes. Een kamer staat vol met boeken. Er is een keuken, een eetkamer en een kleine zitkamer. Maar zij loopt door, dus hij volgt haar maar. Ze loopt een lichte tuinkamer in, hier is het plafond gelukkig wat hoger! Hij gaat weer rechtop staan en kijkt om zich heen. Een citroenboompje, stekjes van allerlei plantjes, lage en hoge zonnebloemen.. op de vloer een mozaïek van kleurige tegeltjes met prachtige patronen en aan het glazen plafond hangen twee kleurige lampen gemaakt van talloze stukjes glas. Buiten is een enorm grasveld, waar een paar fazanten en een pauw rustig rondlopen. Een kat ligt in het zonnetje en twee honden stoeien een beetje.

“Ga zitten, ga zitten”. En hij ploft neer in een van de twee grote oortjesstoelen die in de serre staan. Alles is zo anders dan hij zich had voorgesteld! De olifantenslager zal nog wel bezig zijn, fijn dat deze dame – het is vast zijn vrouw – in ieder geval de deur open gedaan heeft.

Altijd als hij in dit straatje staat is dat impulsief, ongepland. Dus hij heeft geen afspraak gemaakt. Logisch dat hij hier even moet wachten op de olifantenslager. De man die al zijn problemen op kan lossen. Voor iemand die olifanten kan slachten, is immers geen probleem te groot. Hij hoort zijn vader dat nog zeggen tijdens een van de laatste keren dat hij hem zag. Toen hij nog een klein mannetje was: “jongen, als problemen je ooit echt boven het hoofd groeien, ga dan naar dat straatje met de grote groene deur. Daar lossen ze al je problemen op”. En eigenlijk had zijn vader dat helemaal niet hoeven zeggen. Dagelijks liep hij aan de hand van zijn vader door dat straatje, langs de groene deur. Dan stond zijn vader even stil totdat hij zijn vader meesleurde –“kom nou pap!” – en ze hun weg vervolgden. Dan kneep zijn vader even in zijn hand. Een magisch moment, alsof hij de hele wereld voor zijn vader betekende. God wat mist hij die man en die kneepjes in zijn hand.

De dame schenkt thee in en geeft hem een stuk heerlijke boterkoek. “Je hebt geluk, het komt net uit de oven”, zegt ze.

Na een tijdje vraagt hij wanneer de olifantenslager tijd voor hem heeft. De dame verzekert hem dat dat ieder moment zover is. Ze schenkt nog een kopje thee in en zo zitten ze weer een poosje zwijgend bij elkaar in de zonnige serre. Voor de zekerheid vertelt hij over alle keren dat zijn vader met hem langs de grote groene deur gelopen is. Hoe hij als kleine jongen de olifanten in gedachten door de deur naar binnen zag lopen. De dame glimlacht. En hoe hij van zijn vader geleerd heeft dat hij hier moest zijn als zijn problemen hem ooit boven het hoofd zouden groeien.

De dame vertelt dat ze zich zijn vader nog wel herinnert. En hoe ze hen zo vaak voor de deur heeft zien staan, samen hand in hand. Het magische moment waarop zijn vader in zijn hand kneep en ze hun weg vervolgden, ook dat heeft ze gezien. Ik zag hoe stralend je naar je vader keek, in die paar seconden waarin jullie weer samen doorliepen. “Het ontroerde me altijd”, zegt ze, “en ik vroeg me altijd af wanneer je zelf aan zou kloppen”.

“Zullen we dan maar?”, vraagt ze. Gespannen springt hij op. Een beetje bang – maar ook nieuwsgierig naar de olifantenslager – loopt hij achter haar aan. Ze gaan de tuin in, spelen nog even met de honden en aaien de kat die daar al snel genoeg van heeft en naar een ander plekje vertrekt. Achter in de tuin is een lange muur die helemaal begroeid is met klimop. Maar tussen alles door is een klein houten poortje zichtbaar van dikke eikenhouten planken. De gebeitste planken zijn al een aantal keer door de klimop overwoekerd, maar blijkbaar heeft de dame dat er steeds weer afgehaald. Ten minste, zo ziet de poort eruit.

De dame maakt de poort open en nu ziet hij dat het ook een hele dikke muur is. Daarachter zal de werkplaats van de olifantenslager wel liggen. Ze geeft hem een doosje met stukjes boterkoek mee. “Voor onderweg”, zegt ze en ze glimlacht. “De rest moet je zelf doen, ik zal de poort achter je sluiten”. Hij neemt het doosje aan, buigt zijn hoofd en loopt door de poort.

Vlak voordat de poort dichtgaat, draait hij nog even om. “Heeft mijn vader ook door deze poort gelopen?”, vraagt hij. Ze schudt zachtjes, maar beslist haar hoofd. “Maar ik zal hem de groeten van je doen”, belooft ze hem. En dan doet ze de poort achter hem dicht. Na een paar stappen is hij door de poort in de muur heengelopen en staat hij midden in de stad waar al het leven gewoon door is gegaan. Hij draait zich om, maar de poort is weg. Hij rent om de lange muur heen, het straatje in om opnieuw aan te kloppen bij de grote groene deur en te vragen wat er mis gegaan is. Tien keer rent hij het straatje op en neer, maar alle deuren zijn even groot.

Bij het vierde huis staat hij stil, hoofdschuddend leest hij wat er op de deur staat: Koekenbakker

De volgende dag staat hij er weer. Nu met zijn eigen zoon. En hij vertelt zijn kleine jongen dat de heerlijke koek die hij gisteren mee naar huis nam en waar ze samen zo van genoten hebben hier vandaan kwam. “Kom nou pap!”, zegt de jongen terwijl hij aan zijn arm trekt. Hij knijpt even in zijn hand. God, wat houdt hij van die jongen. En samen lopen ze de straat uit.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *